Cassatie in het belang der wet USB (ECLI:NL:HR:2020:389)

Op 6 maart 2020 heeft de Hoge Raad in het belang der wet de uitspraak van de Rechtbank van 13 januari 2020 vernietigd. Deze uitspraak volgt op de vordering tot cassatie in het belang der wet van de A-G Bleichrodt waarover ik op 20 februari 2020 op dit blog schreef.[1] In r.o. 6.2.1. overweegt de Hoge Raad onder meer het volgende:

“(…) In geval van niet-naleving van de algemene voorwaarde voorzag de wet dus in een gevoegde behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging en de (nieuwe) strafzaak. (Vgl. HR 20 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX1665.) In dit stelsel van accessoire behandeling is na de invoering van de Wet USB op 1 januari 2020 geen verandering gekomen, gelet op artikel 6:6:1 lid 2 Sv en de omstandigheid dat artikel 361a Sv inhoudelijk ongewijzigd is gebleven. In geval van het niet naleven van de algemene voorwaarde voorziet de wet ook nu in een gevoegde behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging en de (nieuwe) strafzaak.”

Het feit dat de wet in een gelijktijdige behandeling voorziet, betekent m.i. niet dat de wet daartoe verplicht. Ik ben dan ook van mening dat ook met inachtneming van deze uitspraak van de Hoge Raad de mogelijkheid voor de OvJ open blijft om de TUL-vordering algemene voorwaarden aan te brengen op een aparte zitting (art. 6:6:1 lid 2, 6:6:4 en 6:6:21 lid 1 sub a Sv) waardoor hoger beroep daartegen niet mogelijk is (art. 6:6:7 Sv). Maar ik kan ernaast zitten uiteraard.

Sander van ‘t Hullenaar

[1] https://www.vcas.nl/index.php/2020/02/20/cassatie-in-het-belang-der-wet-usb-eclinlphr2020160/