Rechtsdagen in beschikkingszaken

Vrij recent is mij gebleken dat in beschikkingszaken de Hoge Raad de indiener van een schriftuur niet altijd op de hoogte stelt van een rechtsdag. Volgens opgave van de griffie zou dit standaard praktijk zijn. Indien de advocaat-generaal een conclusie neemt kan dat voor problemen zorgen, indien die datum niet bekend was en de betreffende advocaat bijvoorbeeld in het buitenland verblijft en dus niet in staat is tijdig een “Borgersreactie” in te dienen. Ook kunnen problemen rijzen als de advocaat het cassatieberoep nog (gedeeltelijk) wenst in te trekken, iets waartoe hij ingevolge art. 4.3.2.2. van het rolreglement van de Hoge Raad tot de rechtsdag – als daar meteen ook een conclusie door de P-G wordt genomen – in de gelegenheid is. Voor beschikkingszaken betreft dit in dat geval een beperking in zoverre het beklag gegrond is verklaard. In het geval de Hoge Raad de zaak afdoet op basis van 80a RO en de cliënt eerder van deze uitspraak op de hoogte wordt gesteld dan de indiener van de schriftuur, hetgeen altijd (helaas) het geval blijkt te zijn, komen de indiener en zijn client ook nog eens voor onaangename verrassingen te staan.

Gelet hierop heb ik de Hoge Raad gevraagd mij te informeren over deze praktijk. In mijn brief heb ik onder meer gewezen op art. 4.3.9.1 en 4.3.9.2 van het Procesreglement, waarin de indiener van een schriftuur de mogelijkheid wordt geboden een schriftuur schriftelijk nader toe te lichten tot aan de datum van de rolzitting. Dit is een wassen neus indien pas na de uitspraak duidelijk wordt dat er een rolzitting heeft plaatsgevonden (waarbij het cassatieberoep op grond van art. 80a RO niet ontvankelijk is verklaard).

Naar aanleiding van mijn brief heeft de griffier van de Hoge Raad mij bericht dat er geen sprake is van een koerswijziging. De procedure in beschikkingszaken in cassatie kent -volgens de Hoge Raad- geen rechtsdag. Slechts indien er geen schriftuur is ingediend, wordt een uitzondering gemaakt.  Door de mededeling rechtsdag in die zaken te doen wordt voorkomen dat de Hoge Raad een zaak afdoet en daarbij ten onrechte, door een administratieve vergissing, ervan uitgaat dat geen schriftuur is ingediend.

De griffier wees daarbij ook op het feit dat de procedure in beschikkingszaken geregeld is in Titel IV van Boek III. Op mijn argument, dat de indiener de in het eigen Procesreglement geboden mogelijkheid om een schriftuur nader toe te lichten feitelijk wordt ontnomen indien hij niet van de rolzitting op de hoogte wordt gesteld, is niet ingegaan.

Gelet op deze situatie lijkt het mij raadzaam om in beschikkingszaken de rolraadsheer op grond van art. 4.3.1.3 van het Procesreglement te verzoeken tijdig, dus voor de rolbeslissing, op de hoogte te worden gesteld van de rolbeslissing, zulks ‘ter voorbereiding van een rolbeslissing’.  Een afschrift van die brief moet dan wel (tegelijkertijd) naar de procureur-generaal worden gezonden.

Volledigheidshalve merk ik op dat mededeling van de rechtsdag in gewone strafzaken is voorgeschreven in art. 436 lid 2 Sv. Een soortgelijke bepaling ontbreekt in Titel IV, de Titel die hoger beroep/cassatie in beschikkingszaken regelt. In gewone strafzaken kan de Hoge Raad het cassatieberoep niet ontvankelijk verklaren (art. 440 lid 1 Sv). In beschikkingszaken kan de Hoge Raad op grond van art 448 lid 1 Sv het beroep afwijzen. Niet-ontvankelijkheid is niet genoemd. Art. 80a lid 1 RO noemt de mogelijkheid van niet-ontvankelijkheid wel, maar lid 2 van dat artikel bepaalt dat de Hoge Raad die beslissing niet neemt dan nadat de Hoge Raad kennis heeft genomen van een cassatieschriftuur, als bedoeld in art. 437 Sv. Art. 80a lid 2 RO noemt niet art. 447 (lid 5) Sv, te weten de in (op beschikkingszaken betrekking hebbende) Titel IV bedoelde cassatieschriftuur. Naar de mening van de Hoge raad brengt een redelijke wetsuitleg van art. 80a RO evenwel mee dat dit artikel ook van toepassing is op beschikkingen (HR 11 september 2012, NJ 2013,241). Waarom een redelijke wetstoepassing niet meebrengt dat art. 436 lid 2 Sv (mededeling van rechtsdag) ook niet in beschikkingszaken van toepassing is, is mij niet duidelijk.

Rob Baumgardt

Gesloten cassatiebalie na invoering van de 900-puntenregeling?

I. Inleiding

Het Ministerie van Veiligheid en Justitie (verder te noemen: Ministerie) heeft de Nederlandse Orde van Advocaten (verder te noemen: Orde) onlangs bericht binnen afzienbare termijn een wetsvoorstel in te dienen waarin bepaald wordt dat niet iedere advocaat bevoegd is in strafzaken een cassatieschriftuur in te dienen. Naar aanleiding van de plannen van het Ministerie is de Orde doende een Verordening op te stellen, waarin de toelating tot een gesloten cassatiebalie wordt geregeld. Recente plannen van het Ministerie met betrekking tot de financiering van de door de overheid gefinancierde rechtshulp (zie het inmiddels aan de Tweede Kamer aangeboden rapport van de commissie-Wolfsen) zullen echter als gevolg hebben dat invoering van een gesloten cassatiebalie in strafzaken achterhaald is. Waarom dat zo is zal hieronder nader worden toegelicht.

II. Cassatie in strafzaken

Doel van cassatie is rechtsvorming en het bewaken van rechtseenheid. Daarnaast biedt cassatie een verdachte rechtsbescherming doordat de rechtspleging wordt gecontroleerd. Tot 1 oktober 2000 waren verdachten zelf bevoegd cassatieschrifturen in te dienen. Mede om de instroom van cassatiezaken te beperken en de kwaliteit van de schrifturen te verhogen is vanaf die datum de verplichte procesvertegenwoordiging ingevoerd. Anders dan in strafprocedures bij de rechtbank en/of het hof kunnen verdachten in cassatiezaken tegenwoordig dus niet zelfstandig optreden. Als rechtvaardiging hiervoor is onder meer aangevoerd dat een cassatieprocedure bepaalde/bijzondere eisen stelt ten aanzien van de kennis van het strafrecht/strafprocesrecht. Daarnaast is de Hoge Raad ook nadere eisen aan schrifturen gaan stellen, in die zin dat de Hoge Raad niet meer bereid bleek te zijn cassatieklachten welwillend uit te leggen of bijvoorbeeld ‘ambtshalve’ (buiten een cassatieklacht om) een evident onjuiste uitspraak te vernietigen.

In het civiele recht is enige jaren geleden besloten eisen te stellen aan cassatieadvocaten. Slechts advocaten die een door de Orde af te nemen examen met goed gevolg hebben afgerond en aan door de Orde te stellen eisen voldoen, kunnen thans in civiele zaken cassatieschrifturen indienen. Eind 2013 heeft de Tweede Kamer de regering door middel van een motie verzocht zo spoedig mogelijk in overleg te treden met de Orde, teneinde ook in strafzaken te komen tot een gesloten cassatiebalie. Als reden hiervoor wordt wel genoemd de omstandigheid dat in de praktijk gebleken is dat niet iedere advocaat over de kennis en kunde beschikt om op de juiste wijze de belangen van verdachten in een cassatieprocedure te behartigen.

III. Gesloten cassatiebalie

De Orde heeft inmiddels een conceptregeling opgesteld. Nadat de wetgever de gesloten cassatiebalie heeft ingevoerd, zal nog maar een beperkt aantal – naar redelijke verwachting minder dan honderd – strafrechtadvocaten bereid en in staat zijn aan de eisen te (gaan) voldoen. De verwachting is dan ook dat deze advocaten aanzienlijk meer zaken te behappen krijgen dan thans, 2016, het geval is. Verreweg het grootste deel van deze zaken zal (deels) door de overheid via een toevoeging moeten worden gefinancierd. Uitgaande van een maximum aantal toevoegingspunten zullen de kantoren waaraan ervaren cassatieadvocaten verbonden zijn, niet bereid zijn om te investeren in uitbreiding van de cassatiepraktijk omdat niet van tevoren vaststaat dat het extra werk ook uitbetaald zal worden. Bovendien moet worden aangenomen dat (ervaren) cassatieadvocaten hun aandacht (noodgedwongen) zullen moeten verleggen om de financiering van hun kantoorvoering te kunnen continueren, zoals de commissie-Wolfsen overigens ook lijkt te veronderstellen. Dit gaat vanzelfsprekend gepaard met verlies van knowhow en (vervolgens) leegloop van de (alsdan streng gereguleerde) cassatiebalie.

Uitgaande van 900 punten zullen justitiabelen daarnaast niet in staat zijn om halverwege een jaar advocaten te vinden die niet al aan hun maximum zitten en nog toevoegingszaken zullen accepteren. Degene die de pech heeft dat het hof in zijn of haar zaak pas na 1 juli uitspraak doet, zal daarom feitelijk verstoken blijven van rechtshulp in cassatie.

IV Terugkeer van ambtshalve cassatie

Stel dat er voldoende animo is in de Kamer om de 900-puntenregeling in te voeren, dan heeft invoering van een gesloten cassatiebalie in strafzaken, gelet op het bovenstaande, geen zin (meer); in feite zou het Ministerie een doodgeboren kind baren. Het heeft dan ook geen enkele zin meer om nog tijd en moeite te investeren in de betreffende regelgeving. Bovendien zal er een oplossing moeten worden gevonden voor verdachten die in de tweede helft van het jaar rechtsbijstand wensen in cassatiezaken. Omdat ervaren strafrechtadvocaten/strafrechtspecialisten die niet geïnteresseerd zijn in de cassatiepraktijk de 900 punten ook reeds halverwege het jaar zullen halen, zal er omgezien moeten worden naar een andere wijze van procederen. Naar mijn mening zal daarom bij invoering van de 900-puntenregeling de verplichte procesvertegenwoordiging geschrapt moeten worden zodat verdachten (weer) zelf cassatieprocedures zouden kunnen gaan voeren. De Hoge Raad zal dan tevens bereid moeten zijn cassatieklachten van verdachten welwillend uit te leggen én bereid moeten zijn om ook buiten cassatieklachten om zaken te behandelen en (bijvoorbeeld, zoals voorheen) uitspraken ambtshalve te vernietigen. Mogelijk dat een deel van de door de invoering van een puntenmaximum ontstane problemen zo opgelost kan worden. Een betere oplossing is echter om het monstrum van de 900-puntenregeling, in ieder geval in cassatiezaken, geheel niet door te voeren.

R.J. Baumgardt