Partieel cassatieberoep niet altijd gunstig

In de regel is het verstandig om het cassatieberoep partieel in te trekken, namelijk voor zover het onbeperkt ingestelde cassatieberoep ziet op vrijspraken. Sinds de Hoge Raad het cassatieberoep niet meer ambtshalve beperkt,[1] is deze handeling belangrijk om vrijspraken veilig te stellen voor een eventuele behandeling na terugwijzing. Ik meende – tot voor kort – dat dit altijd in het belang van de cliënt is. Inmiddels vraag ik mij af of dit wel telkens het geval is. Bij bepaalde bewijsklachten kan het wellicht gunstig zijn om een enkele deelvrijspraak niet van het cassatieberoep uit te sluiten.

Casus
Stel dat het hof een arrest heeft gewezen in een mensenhandelzaak met een uitgebreide tenlastelegging (bijvoorbeeld impliciet-cumulatief). Er is sprake van een (deel)vrijspraak die onverenigbaar is met het bewezenverklaarde. Zo kan bijvoorbeeld voor een bepaalde variant zijn vrijgesproken omdat het hof onvoldoende bewijs ziet voor het oogmerk van uitbuiting, terwijl tegelijkertijd een variant is bewezen waarvan het oogmerk van uitbuiting een impliciet bestanddeel is (bijvoorbeeld vrijspraak voor de varianten van 273f Sr onder 4º en 6º, maar een bewezenverklaring van de variant onder 9º).[2]

Het zou dan logisch lijken om veiligheidshalve het cassatieberoep partieel in te trekken, zodat de vrijspraak voor die eerste variant onherroepelijk wordt. Vervolgens zou (onder meer) kunnen worden geklaagd over een innerlijk tegenstrijdig arrest en een ontoereikend gemotiveerde bewezenverklaring, juist vanwege die vrijspraak.

Geen toetsing van vrijspraken (tot 2018)
Deze situatie is echter al diverse malen aan de orde geweest, en stuitte dan telkens af op het feit dat de vrijspraak niet (meer) door de Hoge Raad kon worden getoetst.

In een arrest uit 2009 overwoog de Hoge Raad hierover: “De in het middel aangevoerde omstandigheid dat het Hof de verdachte heeft vrijgesproken van (…) kan aan het voorgaande niet afdoen. Die vrijspraak en de daaraan gegeven motivering zijn immers niet aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen. Dat brengt mee dat de vraag of de motivering van de bewezenverklaring zich verdraagt met die aan de vrijspraak gegeven motivering, in cassatie niet ten toets kan komen.”[3]

Enkele maanden later herhaalde de Hoge Raad deze overweging: “Aldus richt de klacht zich tegen een motivering van de bewezenverklaring, welke niet te verenigen zou zijn met de motivering van een gegeven vrijspraak. De vrijspraak en de daaraan gegeven motivering zijn echter niet aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen. Dat brengt mee dat de vraag of de motivering van de bewezenverklaring zich verdraagt met die aan de vrijspraak gegeven motivering, in cassatie niet ten toets kan komen.”[4]

Ook in 2018 is een soortgelijke bewijsklacht verworpen ex artikel 81 RO, waardoor ik aanneem dat de Hoge Raad deze lijn nog steeds hanteert.[5]

Niet partieel intrekken?
Afgaande op de formulering van de Hoge Raad lijkt het erop dat de vrijspraak en de motivering daarvan niet aan het oordeel van de Hoge Raad waren onderworpen, omdat de Hoge Raad ambtshalve het cassatieberoep beperkte. Dit was, zo overwoog de Hoge Raad, een gewoonteregel die inhield dat het cassatieberoep pleegde te worden opgevat als niet te zijn gericht tegen de vrijspraak van het cumulatief ten laste gelegde feit.[6]

Zoals gezegd, de Hoge Raad beperkt niet langer ambtshalve het cassatieberoep in zaken waarin de cassatieschriftuur is ingediend op of na 1 juli 2018. Sindsdien gaat de Hoge Raad ervan uit dat het niet beperken van het cassatieberoep “berust op een weloverwogen keuze”.[7] De consequentie hiervan is, zo meen ik, dat het cassatieberoep sindsdien mede kan zien op een (deel)vrijspraak.[8]

In de hiervoor genoemde situatie – een innerlijk tegenstrijdig arrest met een bewezenverklaring en een vrijspraak – kan het cassatieberoep dus onbeperkt worden ingesteld (of tenminste, zodanig dat de genoemde vrijspraak niet wordt uitgesloten). De consequentie is dan dat de Hoge Raad m.i. niet meer kan overwegen dat de vrijspraak en de motivering daarvan in cassatie niet ten toets kunnen komen. Dan zou de bewijsklacht in de genoemde zaken mogelijk wel slagen – de Hoge Raad zal zich dan immers rekenschap moeten geven van de vrijspraak en de motivering daarvan.[9]

Hoewel deze situatie relatief zeldzaam is, blijkt zij toch af en toe voor te komen. Nu het sinds 2018 echter mogelijk is daadwerkelijk ‘een weloverwogen keuze’ te maken over het al dan niet beperken van het cassatieberoep lijkt het raadzaam, als men zich in voorkomende gevallen op een (deel)vrijspraak en de motivering daarvan wil kunnen beroepen, om het cassatieberoep onbeperkt in te (laten) stellen. Pas bij de daadwerkelijke beoordeling van de kansen in cassatie kan het beroep dan eventueel partieel worden ingetrokken. Een reeds aangebrachte beperking laat zich immers niet terugdraaien.

Op deze wijze kan men zich desgewenst, zo meen ik, wél met succes beroepen op een (deel)vrijspraak en de motivering daarvan. Zo heeft het afschaffen van ambtshalve beperking van het cassatieberoep ook een gunstig effect voor de verdachte.

Michael Berndsen

[1] http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2018:507

[2] Zie over uitbuiting als (impliciet) bestanddeel L.B. Esser, ‘Mensenhandel, uitbuiting en de Hoge Raad: een overzicht en waardering’, Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht 2020-1, p. 27-36 (https://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/NTS/2020/1/NTS_2666-6553_2020_035_001_005/fullscreen).

[3] http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2009:BI4736

[4] http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2010:BK3370

[5] http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2018:1075

[6] http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:CA1610

[7] http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2018:507

[8] De gewoonteregel van de Hoge Raad was immers juist ontwikkeld na schrapping van het cassatieverbod tegen vrijspraken (art. 430 oud Sv). Dat bij een zelfstandige klacht tegen een vrijspraak geen belang bestaat, is een andere kwestie (die ik hier laat rusten).

[9] Uiteraard is de keerzijde dat dan na terugwijzing anders kan worden geoordeeld over de eerdere (deel)vrijspraak.

Samenhang in cassatie

De Rechtbank Amsterdam heeft op 14 augustus 2017 een voor de advocatuur gunstige uitspraak gedaan. De consequentie van deze uitspraak is mijns inziens dat de samenhangregeling niet langer van toepassing is op cassatiezaken. De Raad voor Rechtsbijstand heeft laten weten zich neer te leggen bij de uitspraak.

Casus
Eén cliënt had drie cassatiezaken die gelijktijdig behandeld werden. Het ging om zaken die bij het gerechtshof ook al gelijktijdig, zij het niet gevoegd waren behandeld. In cassatie was aan ieder van die zaken een apart zaaknummer toegekend. Voor ieder van die zaken was vervolgens ook een toevoeging aangevraagd en verstrekt. Nadat de cassatiezaken waren afgewikkeld, werden de zaken apart gedeclareerd en toegeschat.

De Raad voor Rechtsbijstand oordeelde achteraf, bij de steekproefcontrole ingevolge de High Trustovereenkomst, dat sprake was van samenhang (art. 21 Bvr). Er zou zowel sprake zijn van processuele samenhang (vanwege gelijktijdige behandeling in cassatie) als van inhoudelijke samenhang (vanwege de verknochtheid nu het met name ging om vermogensdelicten). Hiertegen is bezwaar en later beroep aangetekend.

Oordeel rechtbank
De rechtbank oordeelde in beroep dat de samenhangregeling ten onrechte was toegepast. De kern van de overwegingen van de rechtbank is dat in cassatie geen sprake is van een gelijktijdige inhoudelijke behandeling ex art. 18 en 21 Bvr. Er zijn weliswaar rolzittingen, er wordt een conclusie genomen door de advocaat-generaal en ten slotte wordt het arrest uitgesproken, maar geen van deze momenten kan gelden als gelijktijdige inhoudelijke behandeling. Van processuele samenhang kan daarom geen sprake zijn. De vraag naar inhoudelijke samenhang kan dan niet meer aan de orde komen.

Gelet op de overwegingen van de rechtbank lijkt het erop dat van samenhang in cassatiezaken überhaupt geen sprake kan zijn. Nu de Raad voor Rechtsbijstand heeft medegedeeld zich neer te leggen bij de uitspraak, moet worden geconcludeerd dat sprake is van een nieuwe en heldere lijn in de toepassing van de samenhangregeling. De uitspraak is hier te vinden: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2017:6825.

Michael Berndsen, Meijers Canatan Advocaten