Nietigheden – vervolg

Op 12 november 2015 opende Jacqueline Kuijper deze strafcassatieblog met onder meer een aansporing om scherp te blijven bijvoorbeeld als het gaat om het niet geven van het laatste woord door het Hof aan de verdachte hetgeen leidt tot nietigheid. In navolging daarvan vraag ik aandacht voor het arrest van de HR van 17 november 2015 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:3324 in welk arrest de HR vernietigde vanwege een ongeldige behandeling ter terechtzitting. Het Hof had namelijk verzuimd een raadsman toe te voegen aan de verdachte tegen wie de voorlopige hechtenis was bevolen. Iets om bij de controle in cassatie goed in de gaten te houden.

Enige relativering met het oog op toekomstige ontwikkelingen is hier overigens misschien wel op zijn plek. In deze zaak ging het namelijk om een bevel bewaring dat direct na het gegeven bevel was geschorst (zie punt 6 van de bijhorende CAG). Terecht stelde de AG met een verwijzing naar NJ 1994/67 (een tijd waarin de HR nog ambtshalve toetste aan verdedigingsrechten) dat de omstandigheid dat de bewaring direct na het gegeven bevel is geschorst niet af doet aan de verplichting tot toevoeging van een advocaat, maar dat kan na 1 januari 2016 wel eens heel anders komen te liggen. Dan zouden er bezuinigingsmaatregelen van kracht kunnen zijn die inhouden dat er geen toevoeging meer wordt afgegeven indien de bewaring, nadat deze is bevolen, direct wordt geschorst of, als het gaat om een het afgeven van een last tot toevoeging in hoger beroep, de verdachte in die fase reeds op vrije voeten verkeert.

Iets om ook alert op te blijven zijn de gevallen waarbij het Hof heeft verzuimd om in de strafmotivering uiteen te zetten waarom met geen andere straf dan onvoorwaardelijke gevangenisstraf kon worden volstaan. Gewezen kan worden op HR 3 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3128,  HR 3 januari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU2898), HR 12 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7945), HR 26 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW9036 en, recent, HR 13 oktober 2015 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:3061). De AG concludeerde dat in de strafmaatoverwegingen van het Hof besloten lag waarom niet kon worden volstaan met een lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf maar de HR oordeelde anders: de bestreden uitspraak moest vernietigd worden omdat in de strafmotivering een expliciete referentie aan het vrijheidsbenemende karakter van de sanctie ontbrak (en dat geldt, refererend aan de casus die aan deze zaak ten grondslag ligt, voor het motiveringsvereiste in zowel art. 402 lid 5 Sv BES als dat in art. 359 lid 6 Sv).

Sander van ‘t Hullenaar